All posts filed under ‘Gedichten

Stille moeder

Jonge vrouw aan de muur, wij voelen hoe nìet ze is, hoe wél ze had kunnen zijn, de willekeur van haar gestel. Van hout is het plafond en van trillen wordt ze splinters, tintelend, als de sneeuwige dagenraad die zich achteloos over daken en mensenhuiden spreidt. Ze is niet meer, wilde blijven misschien. Haar stilte […]

Januari

Buiten daar schuurt en betast de liefde voor oude gebouwen, voor langzame hitte, voor hoe het zonlicht als een dronken vrijer op haar schuift.

Pijnlijk

Man, die dag, pijnlijke dag, die geen kaarslicht, geen waterfietsen bracht. Er was daar hoofdpijn, dreigend, een terras, in de kaarshouder een barst, een hoofd vol schoten hagel, een jacht gedachten die maar niet genas. Met scheve tanden-ogen vroeg ze: ‘wat zit je dwars?’ Bij de gedachte keert mijn maag zich kolkend tegen de gracht.

In de wind op het station

In de wind op het station staat het licht haaks op haar mond, een vrouw die van morgen droomt, in haar hart een grote koffer. In de wind op het station waart nog steeds het daglicht rond, brengt haar kielzog onbedoeld en vroom haar geur ten offer.

Ooit

geluisterd, echt, naar de niet-ritmisch krakende vloer, gekeken naar muren, naar blind en traag verdeelde gaten, gedacht: ‘ooit woon ik hier allang niet meer.’

Verval

Inherent aan `t universum zijn de wetten van verval daarom zijn de wortelen -verdomme- nú over de datum, al.

Zijde A

(voor W.) haar traag verkleumen duurt nog lang nog even haar lippen blauw. laat haar voor hem een week lang nog leven om wat ze vroeger worden zou. laat hem zonder gene een beek gaan weven een beek gaan weven van de waterkou.

Golf (voor E.)

als een steen heel hard het water raakt, overweldigende golven maakt, wees je, hoe hard ook de storm, bewust: elke golf komt ooit tot rust.

Knokig verdorren

je hebt nog weleens tegen mij gejammerd – je haren hard, de muur droeg je tekeningen – dat ieder ander de liefde reeds gevonden had, dat jou niets restte dan knokig verdorren in een andere stad, met alles er omheen maar wel alleen. nu staar ik naar knauwend kil gesteente, het gebouw waar je trouwde, […]

Op bedevaart naar zee

vandaag was ik op bedevaart, rillend bij de wereldzee. zij is de enige oppermacht die ik aanbid, tot tranen toe bemin: de zeldzaamheid, zoveel vloeibaars, zo`n zilverschilferen ruis. de lucht -gelijkgestemd gasvormig kolken- was erboven, soms raakten zij verstrengeld; een omhelzing waarin de hele kluwen horizon week verdween.

Winter

Uit mijn ogen lekt vloeibaar gedachtengaan dat traag en vredigstemmend kolkend buitenstroomt. Dit licht elektrisch mijmeren verzwelgt drijvende zon, blos vol in het gezicht. Laagvliegend snijdt ze bij de voeten af, licht en verfrissend baart zij opzien en vele koude kinderen.

Titan

geschreeuw in de nacht, woeste wentelingen, maar nu kraakt de regen op het raam rustgevend kruipt de zon de daken uit. Ook op Titan kraakt de regen je moet daar net als hier een jas dragen.

Rand

kolkend als de warme wervelwind en opgeworpen als stormend stof draaiend als klinkende dieren `s nachts buiten zicht leef ik op de rand van je bestaan  

Ik zou zo willen zitten

ik zou zo willen zitten in de warme cirkel rond je handen, baden in de zachte nevel van je adem, je wiegen in mijn eigen deinen. Dichtbij zou ze zijn, je huid, magneten, trillen, haren en lang zo oud nog niet.  

Vroege zonsverduistering

Het klaterend ochtendrood – onhoudbaar opkomend als de eerste gedachte na een kalm ontwaken – had hoorns die dag. Speels rolde de maan ronde happen uit haar zustervlees. Tussen de dijken was de mist zoutwaterland, waren verre wagens het erotisch ruisen van de zee.

Levenseind

we zwegen ruim een uur terwijl in het licht het vuur veroordeeld hout verknalde. de middagzon baarde de dag, bestelde haar ter aarde die zich van ellende balde.

Weerloos

Je warm en weerloos schrijven Ik had het wel gezien je warm en weerloos schrijven – waaraan heb ik dat verdiend? – en kon het licht binnen lopen de deur stond immers zomaar open al was het enkel op een kier.

Waar precies in Afrika

Waar precies in Afrika Ik zag ze lijden, zag ze smeken, kon niet helpen, kon niets doen. zag niets, zo uitzichtloos, de dood lichthartig dartelen, het nooit meer beter worden. Om de dooie dood niet, nee. In de eerste nieuwe winter rimpelen mijn handen wit. Waar precies in Afrika ben ik zo oud geworden?

Langszij

Langs (zij) ergens waar de klok de kou verscheurt het daglicht al de dauw betreurt daar fietste je langs mij of, nee, niet jij een meisje dat de wind verkleurt die zoveel nieuws weer is gebeurd het verleden is nog steeds zo vrij komt godverdomme weer langszij.

Jerome

Jerome (bedankt) Roestig stof valt uit je huid als je rimpels zich ontspannen je hijgt nog na van Franse hei en wijn in glazen handen In de lucht verdwijn je bodemloos zal ongezien je klank verkalken zal Zuid-Luangwa liefrivier je spiegelbeeld verschalken waar ga je, Fransman, waar nog heen, radevol en leeggelest? ‘Wij zal ontmoeten’, […]

Ruitenregen

Ruitenregen in zinderende ruitenregen valt de klank het klapraam binnen marcheren duizend watervoetjes glijden van het raam als liefde van een vrouwenhart

Overvallen

Overvallen Toe, overval me eens als een zin op straat, als een dichtig lied dat van voor naar achter staat, geschreven op een mooi papier het elders meer dan waard. Toe, overval me eens midden in een zin op straat.

Mijn

Mijn er zwermt een miezer door de stad een zacht en zielloos zoemen we hebben voor- en tegenspoed gehad en tijd om te hernoemen vannacht dalen wij af voor twee tot instabiele mijnen voor ons geen aanzicht deze nacht ons rest slechts verdwijnen en als ik je heb neergelegd en al je twijfel heb verjaagd […]

Bad

Bad   Je ligt in bad, ik zie de golven. Regenspikkellicht stroomt door de ruit. In jou is liefde weer een zinnenmeer, een vrolijk ontvreemden van mijn stemgeluid. Kervend van geluk, door blauw bedolven, bezuigt de zon je zomerhuid. De dekens zijn van glas geworden! Het wordt koud, lief, kom er uit.  

Afdruk

Afdruk Er zit een stempel op mijn raam, neergezet in vroege ochtendmist, als een diepe pootafdruk in een bos weer stilgelaten. er is een afdruk in mijn borst, van een gezicht lang doorgemist, als laatste foto`s die vervagen, al traag mijn droom verlaten.

Schichtig

Schichtig Nee, ik kan niet komen. `t Is soms wat zwaar, dat weet je toch? Elke stap die `k druilig zet voel ik over jaren nog. Geen jaren vol van kleefgemoed, geen romigheid om in te zakken. Als ik schichtig op je smelt blijf ik toch maar in je haren plakken.

Suzuki

Ik heb een kater! Kan niets anders doen dan in weke misselijkheid liggen. Niet te negeren is alle aandacht erop gericht. Volledige aandacht, alleen maar hoofdpijn… Nou, Suzuki zal er blij mee zijn.

Peer

Peer   Ik draai een peertje in de lamp of, wacht, nog liever twee! `s winters zou ik je kachel zijn, jij zachte zon, de geur van zee… Maar, ach, je zag, wij dobberden; de stroming nam ons elders mee. En toch, je mocht wat zwemmen eerst, wat baden in ons wel en wee. Ik […]

Haarlem

Haarlem Ik bleef er nog wat drijven en even zwom je mee Meer wolk onder mijn voeten dan weerspiegeld in de zee

Stoffen

Stoffen Er wapperen stoffen in de gang, Stoffen, in een vlaag verkneed, Stoffen, door een lijf gevormd. Een silhouet in veertien stukken. Vloer houdt maar, lichaam graait. Obsessie explodeert in het donker. Dalend stof op een bed dat valt, Een doodmoe slapen van vernedering.