Knokig verdorren

je hebt nog weleens tegen mij gejammerd
– je haren hard, de muur droeg je tekeningen –
dat ieder ander de liefde reeds gevonden had,
dat jou niets restte dan
knokig verdorren
in een andere stad, met alles er omheen maar wel alleen.
nu staar ik naar knauwend kil gesteente,
het gebouw waar je trouwde, ooit,
dat ook maar vergankelijk is.