Kruipen (2002)

Hij bleef gewoon doorkruipen.
Of ze nou op hem spuugden,
of hem sloegen,
hij kroop gewoon door,
zonder enige neiging tot wraak,
of een andere reactie.
Kruipen leek hem het beste,
kruipen betekende redding, leek het,
en dus kroop hij
en kroop hij
en kroop hij
door zijn eigen bloed,
door zijn eigen vlees,
op handen en botten…

…zou slepen ook onder kruipen vallen?

Ik zag hem voorbijkomen
toen ze met die zweep op hem losgingen.
Ik zag ze hem kapotslaan,
ik hoorde ze al wat kwaad is
over zijn hoofd gillen.
En hij?
Hij kroop.
– langzaam –
naar de dood, misschien.

Ik heb hem niet geholpen,
maar dat hoefde ook niet.
Hij hield van kruipen, altijd al.
Vroeger al
konden ze hem er niet van weerhouden.
Hij vond het ook helemaal niet erg,
dat zag je door zijn pijn heen.
Nee, ik hoefde hem niet te helpen,
heb dat ook maar niet gedaan.
Ik denk dat hij als enige wist,
waar hij naartoe kroop.