Een les in luisteren

‘Goed, dan doe ik nu het licht uit, en laat ik jullie alleen. Wel stil zijn, hè!’

We bevinden ons in een grote kubus die op al haar vlakken, inclusief de vloer, bedekt is met schuimrubberen punten. De omvang van de ruimte is moeilijk in te schatten; elk gevoel van perspectief verdwijnt in het schaduwspel dat het licht op deze wilde muren werpt. Onze voeten worden in de lucht gehouden door een serie stalen roosters, die samen de vloer vormen. Dit zou een heel slecht moment zijn om de huissleutels te laten vallen. Geluiden klinken dof en onnatuurlijk; de energie in elk woord dat in de ruimte gesproken wordt, uit elk onwennig schuifelen, wordt meteen de muur in gezogen, valt krachteloos tussen de roosters. Een drukkend gevoel houdt onze oren vast. Het is moelijk te bepalen uit welke richting geluid komt, steeds moeilijker naarmate de afstand tot het geluid groter is. Ik voel hoe mijn privé-setje menselijke hersenen, over miljoenen jaren geëvolueerd om geluid te duiden, worstelen met een paradox; het geluid klinkt zwak, dus ver weg, maar er is geen galm, dus moet het toch dichtbij zijn. Niet ver, niet dichtbij… Daar houdt de redenatie op. Een duizelingwekkende storing maakt zich meester van mijn schedel.

Zo voelt het om binnen te lopen in een van de betere dode kamers van Europa, een volledig geluidsdicht, reflectieloos hok. In het kader van de eerste schooldag van 2011, en om ons eens goed de oren te wassen, zo vertelt de leraar, zal hij ons drie minuten in volledige stilte en volledige duisternis achterlaten. Praten is verboden, bewegen is verboden, en luid ademhalen is verboden. Het is essentieel voor deze les om drie minuten lang geen enkel geluid te maken. De deur, een groot blok op wielen, aan de binnenzijde ook geïsoleerd met schuimrubber, wordt dichtgetrokken, het licht dooft, en de stilte is absoluut.

Maar niet voor lang! Ik hoor mijn rechteroor piepen, en hoewel dat niet ongewoon meer is – tinnitus – neemt het volume flink toe. Ik hoor afzonderlijke tonen. Minder gewennig is dat ik na een kleine tien seconden opeens mijn eigen hartslag hoor, mijn bloed hoor pompen, de spieren in mijn hals als houten balken hoor kraken bij de kleinste beweging. Kleine geluiden zwellen aan. Iemand haalt adem. Ergens verschuift een been. De druk van het rooster waarop ik zit, en de druk van kleren op mijn lichaam worden de duidelijkste zintuiglijke prikkels, nu beeld en geluid bijna uitstaan. Bloed blijft stromen. De tijd schrijdt voort. Weer geschuifel. Dan stilte. Kleine blauwe vlekjes, als sneeuw op een tv, dansen voor mijn ogen. Mijn ogen komen volledig tot rust, als waren ze helemaal gesloten in een winternacht, maar ik zit met hoog opgetrokken oogleden voor me uit te staren. Het valt me op dat ik niet in staat ben om niets te zien, niet in staat ben om niets te horen, dat het oog bij gebrek aan prikkels nog steeds signalen geeft, het oor zich richt op geluid dat bijna microscopisch is. Terwijl ik daarnaar luister, dient zich op kousevoeten een nieuw microscopisch geluid aan, een die me volledig vreemd voorkomt; het is een brokkelige, maar constante pieptoon binnen in mijn hoofd.

Die toon, zoemend rond de 1000 Hz, zo zal me later uitgelegd worden, is het geluid van mijn eigen centrale zenuwstelsel. De elektriciteit die daar doorheen raast doet dat niet zonder sporen achter te laten en produceert een toon die in volledige stilte, wanneer een oor zich ver genoeg ontspant, opeens op de voorgrond treedt, niet langer gemaskeerd door het eeuwige suizen van de wereld om ons heen. In een dode kamer is dit bijna onvermijdelijk. Verbaasd luisteren mijn van de wereld afgesloten hersenen naar zichzelf, naar hoe ze nadenken over wat dit betekent…een halve minuut, een hele minuut, anderhalve minuut lang. Dan gaat het licht weer aan, en de deur open.

*

‘En?’ vraagt de leraar triomfantelijk naar onze bevindingen. Na een rondje indrukken spreekt hij ons nog een minuut of tien toe in de rubberen kubus. Dan sluit hij ons nogmaals op in het donker, om onze oren ‘te resetten’. Weer gaat de deur dicht, weer is het gebrek aan prikkels absoluut. Nogmaals hoor ik naar mijn eigen gedachten zoemen, mijn hart pompen. Ik moet denken aan gevangenen in een isoleercel; je zou krankzinnig worden. Als na deze tweede sessie de lichten aan gaan, staan we allen op en lopen, volgens afspraak, zonder iets te zeggen terug naar het lokaal, waar we alles zullen opschrijven wat we onderweg met onze vers geopende oren hebben gehoord.

In de gang buiten de kamer klinkt de echo van voetstappen alsof de muren betonnen wind geworden zijn. Een klink gaat met een snerp naar beneden. Ik hóór de vorm van de ruimte veranderen, als de deur opengaat, hoor mijn schoenen lopen op het plafond. Bij het naar buiten lopen, de binnenplaats op, verandert het klankbeeld in een zachte, licht metalen ruis. Een autoweg snijdt de lucht aan, een vliegtuig dreunt door de wolken. Mensenvoeten raken stenen. Één raakt er een harde, plastic scherf, die met stuiterende klank tegen de gebouwen ketst. Weer gaat een deur open, die naar de warme kantine. Daar klinkt de bedomptheid van de ruimte, bestek, gesprekken tussen warme, zachte stemmen. Een meisje kijkt bevreemd op naar de rij mensen die haar passeert, allen zwijgend alsof tussen hen iets onbespreekbaars is gebeurd. Een frisdrankautomaat bromt. Het geluid van de mensenvoeten verandert met de ondergrond. Een gesp aan een laars rinkelt, een kraan lekt, een doorgespoelde WC ruist. Iemand speelt piano. Dan zetten we ons in krakende stoelen en is de stilteoefening voorbij. Hoe luid waren opeens de alledaagse achtergrondgeluiden, hoe woest opeens het kolken van de stad! Soms is een kleine demonstratie voldoende om iets volledig wereldschokkends te leren.